Stel dat een werknemer vanwege ziekte de zakelijke auto niet meer kan/wil rijden, geldt de bijtelling dan nog? En is door die ziekte voldoende bewijs geleverd van een privégebruik van niet meer dan 500 km?
Over die vragen ging het in een procedure bij de belastingrechter in 2017. De betreffende werknemer had door een herseninfarct lichamelijke klachten, zoals duizeligheid. Meneer wilde geen risico nemen en besloot niet meer in de auto de rijden. Een rittenregistratie had hij in geen van de volgende jaren bijgehouden, zodat de belastingdienst een naheffing oplegde voor de bijtelling over vier jaren.
De rechter oordeelde dat het bij deze medische situatie voor de hand had gelegen dat het CBR een onderzoek had gedaan, wat niet was gebeurd. Maar ziekte sluit niet uit dat andere personen privéritten hebben gereden in de auto. Bijvoorbeeld familieleden. Dat er ook twee privéauto’s waren, levert ook onvoldoende bewijs op dat de zakelijke auto niet voor privéritten is gebruikt. Daarnaast vond de rechter het opmerkelijk dat de berijder nadat hij het herseninfarct had gehad, nog wel een nieuwe, aanmerkelijk duurdere auto van de zaak ter beschikking heeft gekregen.
In deze situatie achtte de rechter niet overtuigend aangetoond dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden is gebruikt. Het advies in dergelijke situaties is dan ook om een sluitende rittenregistratie bij te houden, als de auto tijdens ziekte ter beschikking gesteld blijft.